Een goed functionerend paardengebit houdt direct verband met een gezond spijsverteringsproces en draagt eveneens bij aan een plezierige samenwerking met je paard. Het paardengebit is ontwikkeld voor het vermalen van vezelrijk en plantaardig voedsel. Gedurende het paardenleven blijft het paardengebit doorgroeien en veranderen. Het is daarom belangrijk dat het paardengebit regelmatig gecontroleerd wordt.
Anatomie van het paardengebit door de jaren
Het paardengebit bestaat uit diverse tanden en kiezen die zich in verschillende levensfasen van het paard ontwikkelen:
- Premolaren: ook wel de veulenkiezen (melkkiezen) genoemd die bij de geboorte al aanwezig zijn. Hiervan zijn er zes in de bovenkaak en zes in de onderkaak. Ook noemen we de wolfskies een premolaar.
- Molaren: ook wel de ware (blijvende) kiezen genoemd die na het eerste levensjaar verschijnen achter de derde premolaar. Het paard krijgt er in totaal in iedere kiezenrij drie molaren bij.
- Snijtanden: deze worden gebruikt voor het afsnijden van het voedsel. Hiermee ‘knipt’ het paard bijvoorbeeld het gras af waarna het vervolgens verder vermalen kan worden door de kiezen.
- Hengstentanden: deze tanden komen voor bij hengsten, ruinen en sommige merries. De hengstentanden worden ook wel ruinentanden genoemd.
- Wolfstanden: een tand die zich soms ontwikkelt voor de voorste kies. De wolfskies is een uitgroei van een rudimentaire tandkiem. Paarden kunnen zowel in de boven- als de onderkaak wolfskiezen/-tanden krijgen. Deze komen door tussen de 6 en 18 maanden. Het paard kan hier hinder van ondervinden wanneer er met een bit wordt gereden. Lees hier meer over wolfskiezen en wolfskiesextracties
Veulens worden vaak geboren met twaalf kiezen, dit zijn de premolaren. De eerste snijtanden komen binnen één week na de geboorte al door. Wanneer het veulen 6 tot 8 maanden oud is, heeft het alle twaalf snijtanden.
Het wisselen van tanden bij paarden
Het paard wisselt normaal gesproken de snijtanden (van binnen naar buiten) op 2,5 jarige, 3,5 jarige en op 4,5 jarige leeftijd. De melkkiezen (premolaren) worden al iets eerder gewisseld dan de snijtanden. Dit gebeurt op 2,5 jarige, 3 en op 3,5 jarige leeftijd. Een half jaar na het wisselen komt de desbetreffende snijtand ‘in slijting’. Dit houdt in dat de snijtand contact maakt met het tegenoverliggende element (occlusie) zodat deze gebruikt kan worden voor het afsnijden van gras. Tot die tijd zit er ruimte tussen de twee elementen.
De blijvende kiezen (molaren) komen tevoorschijn wanneer het paard tussen de 1 en 3 jaar is. Deze kiezen zijn vanaf 2 jaar in slijting.
Tijdens het wisselen van de kiezen (premolaren) kunnen resterende elementen bovenop de nieuwe elementen blijven zitten, dit worden ook wel ‘doppen’ genoemd. De kiezen beginnen pas te slijten na een jaar. Normaliter is een paard op 5-jarige leeftijd uitgewisseld.
Het wisselen van het melkgebit verloopt niet altijd geheel zonder problemen. Wanneer bijvoorbeeld een restant van een melkkies op de ware kies blijft zitten (dop), kan dit klachten geven met de voedselopname of bij het rijden. Het kan zelfs leiden tot blijvende gebitsafwijkingen als het betreffende probleem niet tijdig wordt opgemerkt.
Tussen de snijtanden en kiezen bevindt zich een tandeloos gedeelte, ook wel de ‘lagen’ genoemd. Naast het gangbare aantal snijtanden en kiezen kunnen er meer elementen in het gebit voorkomen waardoor het paard soms wel tot 42 kiezen en tanden kan hebben.
Verschillende gebitsafwijkingen bij paarden
Het paardengebit heeft zich gedurende miljoenen jaren aangepast aan hard ruwvoer. Er is veel veranderd in het voermanagement van het moderne paard (veel zacht krachtvoer, snoepgoed en een trend naar steeds ‘fijner’ hooi). Door deze veranderingen slijt het gebit niet meer op natuurlijke wijze. Door een gebrek aan natuurlijke slijtage kan het paardengebit richels, haken en punten ontwikkelen die een normale maalfunctie in de weg staan. Dit kan problemen veroorzaken voor het welzijn en de gezondheid van het paard. De onderstaande afwijkingen zijn het meest voorkomend en kunnen door de dierenarts/paardentandarts worden verholpen:
- Glazuurpunten (enamelpunten)
Door zacht voer en een onvolledige laterale (zijwaardse) kauwslag kunnen de glazuur (enamel) richels op de kiezen onvoldoende slijten. Deze richels ontstaan voornamelijk aan de tongzijde van de kiezen in de onderkaak en aan de wangzijde van de kiezen in de bovenkaak. De enamelpunten kunnen zo scherp worden dat ze voor verwondingen van de wangen en/of tong kunnen zorgen. - Doppen
Wanneer de blijvende kies of tand doorbreekt in de mondholte kan het gebeuren dat de wortelpunten van het melkelement nog niet voldoende zijn opgelost. Om gebitsafwijkingen en/of beschadigingen aan verhemelte, tong of wangen te voorkomen zullen de ‘doppen’ handmatig verwijderd moeten worden. - Golven
Wanneer de kiezen ongelijk afslijten is er vanaf de zijkant van het paardengebit vaak een golvend patroon te zien. Dit verstoort de voorwaarts, neerwaartse kauwbeweging van de onderkaak en kan leiden tot verdere gebitsafwijkingen zoals bijvoorbeeld haken op de achterste of voorste kiezen. (Dit hoeft niet ‘altijd’ een probleem voor de spijsvertering te zijn, soms wordt er zelfs een golf in stand gehouden omdat het paard er prima mee uit de voeten kan).
- Haken
Als de wrijfvlaktes van twee tegenoverliggende kiezen niet evenredig afslijten, kunnen er haken ontstaan. Deze zijn scherp en kunnen zich zowel in de bovenkaak als ook in de onderkaak ontwikkelen. Dit gebeurt vaak op de voorvlakte van de eerste kies of de achterzijde van de laatste kies. Deze haken kunnen verwondingen veroorzaken aan de lagen, tong of wangen van het paard. Bovendien belemmeren ze de normale kauwbeweging. - Onderbeet
Bij een onderbeet liggen de onderste snijtanden minstens een tandbreedte meer naar voren dan de bovenste snijtanden wat zorgt voor een ongelijke slijting. - Overbeet
Wanneer de bovenste snijtanden minstens een tandbreedte verder naar voren staan dan de onderste snijtanden spreken we van een overbeet. Er vindt dan ongelijke slijtage plaats van de tanden wat voor verdere gebitsafwijkingen kan zorgen.
- Tandsteen
Bij paarden kan er ook tandsteen op de tanden en kiezen ontstaan. Om ontstekingen van het tandvlees te voorkomen zal dit verwijderd moeten worden. - Wolfskiezen/- tanden
Voor de eerste kies kan zich een klein kiesje ontwikkelen. Dit heet een wolfskies. De functie van deze kies is nog altijd niet geheel duidelijk. In sommige gevallen kan deze wolfkies problemen geven met de bitligging. Het zorgt dan voor pijnklachten bij het paard wanneer het bit de wolfskies raakt.
Hengsten- of ruinentanden komen tevens regelmatig voor maar zijn geen afwijking aan het paardengebit. Deze tanden ontwikkelen zich in de onderkaak van de paardenmond tussen de snijtanden en de eerste kiezen. Ze hebben geen verdere functie voor het verteringsproces van het paard, maar zijn wel functioneel voor het vechten (foto).
Mogelijke verschijnselen van gebitsafwijkingen
Een paard kan verschillende signalen afgeven die wijzen op een van de bovenstaande gebitsafwijkingen. De meeste zijn op het gebied van de spijsvertering. Sommige afwijkingen laten echter nagenoeg geen symptomen of gedragingen van het paard zien, maar zijn daardoor vaak niet minder onschuldig en dienen verholpen te worden:
- Proppen maken van het ruwvoer en deze vervolgens uit de mond laten vallen
- Knoeien met krachtvoer
- Slechte adem
- Abnormale zwellingen op de kaak
- Onverteerd voedsel (voedseldeeltjes zijn normaal korter dan 6-8 mm) in de mest
- Vermagering zonder andere verklaring
- (Eenzijdige) neus/-ooguitvloeiing
- Voer weken in waterbak
- Andere afwijkingen van het normale gedragspatroon van het paard
Gebitsafwijkingen en rij-technische problemen
Naast deze klinische verschijnselen kan het zijn dat je als ruiter ook problemen ondervindt tijdens het rijden. Het kan zijn dat het paard heel gevoelig op het bit reageert omdat dit niet prettig in de mond ligt en het paard zal hier weerstand tegen gaan bieden. Hierdoor wil het paard de teugeldruk ontwijken en zal het zich niet volledig kunnen ontspannen.
Het gebit moet in zekere mate onbelemmerd kunnen bewegen als het paard gereden wordt. Verschillende afwijkingen kunnen ervoor zorgen dat deze bewegingsvrijheid wordt belemmerd. Daarnaast kunnen scherpe punten en haken voor irritatie zorgen van het mond- en wangslijmvlies, bijvoorbeeld door continue druk van de neusriem.
In onderstaande gevallen bestaat de mogelijkheid dat de problemen worden veroorzaakt door afwijkingen aan het gebit:
- Vasthouden
- Geen stelling willen nemen (vaak eenzijdig)
- Staken, bokken of vluchten
- Kantelen
- Hoofdschudden (met name bij vragen van stelling/buiging)
- Tong uit de mond
- Schuim in de mond kleurt roze (bloed)
Gebitscontrole voor paarden
Wanneer een of meer van bovenstaande kenmerken je bekend voorkomen, is het verstandig het gebit van je paard eens na te laten kijken door een paardentandarts of -gebitsverzorger. Zij hebben de kennis en de verschillende hulpmiddelen om het gebit van je paard bij te werken wanneer dit nodig is. Daarnaast is de paardentandarts/dierenarts als enige bevoegd om het paard te sederen (te verdoven). Sommige paarden kunnen namelijk heftig reageren wanneer er in de mond gewerkt moet worden en een lichte verdoving kan in dit geval een hoop stress besparen bij zowel het paard als de eigenaar.
De paardentandarts of -gebitsverzorger controleert vervolgens het paardengebit en neemt hierbij de opmerkingen van de eigenaar in acht. Mogelijk heeft de eigenaar symptomen opgemerkt die kunnen helpen bij het analyseren van het gebit. De meeste gebitsafwijkingen kunnen direct behandeld worden. Dit wordt gedaan met een mechanische vijl/rasp of met een handvijl/rasp.
Het uitbalanceren van het paardengebit omvat meer dan alleen het raspen van de kiezenrij. Wanneer de snijtanden hierin niet mee worden genomen, kan het uiteindelijke probleem zelfs verergeren.
Wanneer een grotere ingreep nodig is voor het paardengebit zal de paardentandarts of -gebitsverzorger je hierop attenderen. Het paard zal dan veelal behandeld moeten worden in de kliniek en vaak met een zwaardere sedatie.
Frequentie gebitscontrole
Het is verstandig om grote problemen aan het gebit voor te zijn en je paard regelmatig te laten controleren. Bij paarden tussen de 2 en 5 jaar wordt een halfjaarlijkse controle geadviseerd, omdat het paard in die periode veel tanden wisselt en gebitsproblemen kunnen ontstaan. Na de wisseling wordt veelal een jaarlijkse controle geadviseerd mits er geen afwijkingen zijn.
Wanneer je echter tussentijds vermoedt dat er gebitsafwijkingen aanwezig zijn, is het raadzaam direct een deskundige in te schakelen, hiermee kun je een hoop last voorkomen voor je paard, en uiteindelijk ook voor jezelf.
Vind een paardentandarts
Gebitsprobleem of -controle?
Vind via de Paardenarts.nl Finder een paardenkliniek of -arts die tandheelkunde/gebitsverzorging aanbiedt: