Paarden, pony’s en ezels die er heel goed uitzien en dik lijken te worden van lucht, zouden een Insulineresistentie (I.R.) of het Equine Metabool Syndroom (E.M.S.) kunnen hebben. Deze ziekten komen de laatste jaren steeds vaker voor. De betreffende dieren krijgen minder voer dan hun collega’s die (zo ongeveer) dezelfde energiebehoefte hebben, maar worden veel dikker. Hoe dat kan? Veel van de paarden die snel dik worden hebben een ‘afwijkende’ stofwisseling, die veroorzaakt wordt door de insulineresistentie. Als deze insulineresistentie niet onderkend en effectief behandeld wordt kan het onder andere hoefbevangenheid en E.M.S. tot gevolg hebben. Beide ziektes zijn een gevolg van een verkeerde balans tussen energiegift en energiebehoefte.
Risico's (voorjaars)gras
De combinatie van voorjaarszon en koude nachten (nog onder de 5 graden) in het voorjaar zorgt voor een extra hoog suikergehalte in het nieuwe gras. Grote hoeveelheden suiker kunnen bij paarden leiden tot hoefbevangenheid. Dit geldt in het bijzonder voor paarden en pony’s die hier eerder last van hebben gehad of die lijden aan insulineresistentie (I.R.) of Equine Metabool Sydroom (E.M.S.).|
Wat is Insulineresistentie?
Insulineresistentie (I.R.) is een stofwisselingsstoornis. Het hormoon insuline, dat gemaakt wordt door de alvleesklier, is heel belangrijk voor de suikerstofwisseling en zorgt normaal gesproken voor een bijna constant glucosegehalte in het bloed en een goede verdeling van voedingsstoffen in het lichaam. Als een gezond paard eet, worden de voedingsstoffen door de darmwand afgegeven aan de bloedbaan. De insulineconcentratie in het bloed stijgt dan. Insuline zorgt ervoor dat suiker uit het bloed wordt opgenomen door spier- en vetcellen. Daarnaast remt insuline de suikerproductie door de lever. Insuline zorgt door deze processen voor een verlaging van de bloedsuikerconcentratie na opname van voedsel.
Bij paarden met insulineresistentie reageren de vet- en spiercellen pas op insuline als de concentratie in het bloed onnatuurlijk hoog is. De insulinereceptoren van de cellen zijn minder gevoelig geworden waardoor veel glucose op een andere wijze verwerkt moet worden. De overmaat aan glucose in het bloed wordt door de lever omgezet in vetten die verdeeld worden over het vetweefsel in het lichaam.
De spiercellen van paarden met insulineresistentie nemen dus pas glucose op als de insulineconcentratie ongewoon hoog is. Het gevolg daarvan is dat ook het bloedglucose na een maaltijd lang te hoog blijft. De alvleesklier maakt langer en meer insuline aan om te proberen de overmaat aan glucose zo snel mogelijk op te laten nemen door de spieren.
I.R.-patiënten hebben veel te lang een hoog insulinegehalte in het bloed, wat een ongezonde situatie is voor veel organen. De dieren worden onder andere gevoelig voor de zeer gevreesde hoefbevangenheid en/of kunnen het zogenaamde Equine Metabool Syndroom (E.M.S.) krijgen. In een vroeg stadium zijn dieren met I.R. nog in staat om het gehalte glucose in het bloed steeds weer binnen de normaalwaarde te krijgen maar zonder aanpassingen van rantsoen en arbeid zal op termijn ook het bloedsuikergehalte continu te hoog blijven.
Ontstaan van I.R.
Insulineresistentie komt voor bij ziekten als PPID (voorheen ziekte van Cushing genoemd) en bij een bepaalde tumor aan de eierstokken, maar is tegenwoordig zeer vaak het gevolg van een langdurige disbalans van voeding en arbeid van het dier.
Overigens is I.R. tot op zekere hoogte ook een normaal voorbijgaand verschijnsel bij gezonde paarden! In het najaar worden hierdoor vetreserves opgebouwd en in de winter kan het lichaam in een periode met weinig voedsel het bloedsuikergehalte gemakkelijker hoog genoeg, en dus normaal houden. In wezen heel nuttig dus!
I.R. ontstaat in Nederland vaak doordat de hoeveelheid voeding cq energie die een paard opneemt niet evenredig is met de energie die het nodig heeft voor ‘onderhoud’, groei, dracht, temperatuurregulatie en werk. Paarden zijn van nature grazers die, al lopend in een groep, over de gehele dag verdeeld kleine hoeveelheden stengelig materiaal eten met weinig voedingswaarde. Wij voeren de paarden gemakkelijk verteerbare voedingsmiddelen waarin veel meer energie zit dan ze verbruiken. Onze weides en het plantenmateriaal daarin zijn niet te vergelijken met een steppe, die van origine de natuurlijke leefomgeving was voor paarden.
Door de langdurige overmatige verstrekking van voeding komt er vaak veel glucose in het bloed. Het lichaam van het paard kan hier niet goed mee omgaan, haar genetische aanleg heeft geen goed antwoord op deze welvaart en komt in de problemen.
Erfelijke gevoeligheid voor I.R.
Alhoewel alle paarden en pony’s I.R. kunnen krijgen is een aantal rassen duidelijk gevoeliger. De Shetland-, Welsh- en New Forestpony’s, de Haflinger, de Tinker, het Belgisch koudbloed, de Fries maar ook ezels hebben veel meer aanleg voor I.R. Deze “easy keepers” hebben een enorme eetbehoefte en hebben een veel efficiëntere stofwisseling dan andere, warmbloedrassen. In het wild zijn deze erfelijke eigenschappen natuurlijk heel effectief maar tegenwoordig lopen ze veelal een groot risico om I.R. en zelfs E.M.S. te krijgen.
Hoe herken ik een paard met I.R.?
De waarschijnlijkheidsdiagnose is vaak op het oog te stellen door het typische uiterlijk van het paard (een dikke en stevige manenkam met vetophopingen op de rug en de billen) en het bijbehorende verhaal; een paard dat dik wordt, zelfs als het weinig eten krijgt. Daarnaast zie je vaak dat de gevreesde complicatie hoefbevangenheid al is opgetreden. De dierenarts herkent dit beeld als geen ander en kan hierbij helpen. Bij minder opvallende symptomen is het doen van bloedonderzoek zinvol.
Bloedonderzoek
De diagnose I.R. is vaak te stellen door een bloedmonster te nemen en te onderzoeken. Een paard, dat vanwege de klinische verschijnselen verdacht is van I.R., mag een nacht niet eten en de dierenarts moet het bloedmonster ’s morgens voor het voeren nemen. Heeft het paard I.R. dan is de hoeveelheid insuline in veel gevallen te hoog (>20 mU/L). Meestal is het glucosegehalte nog normaal.
Als bij het onderzoek geen verhoogde waarden gevonden worden en het paard toch sterk verdacht is van I.R. kan in er in overleg met de dierenarts een glucosetolerantietest uitgevoerd worden. Bij deze test geeft de dierenarts het paard, na een nacht vasten, een vaste dosering glucose (via de mond, maagsonde of infuus) en neemt op meerdere tijdstippen bloed af. Bij een gezond paard zullen insuline en glucose stijgen maar daarna ook snel weer dalen. Deze test is iets complexer en kan op een kliniek maar in veel gevallen ook aan huis uitgevoerd worden.
Equine Metabool Syndroom (E.M.S.)
Bij paarden met het Equine Metabool Syndroom heeft de overmatige opname van voeding niet alleen geleid tot een grote hoeveelheid vetweefsel en I.R. Algemene problemen met overgewicht zijn verminderde vruchtbaarheid, problemen met afgifte van warmte, vettumoren in de buik, verminderde prestatie en problemen met het bewegingsapparaat. Paarden met E.M.S. hebben vaak óók een verstoorde vetstofwisseling en er is sprake van een complexe hormonale disbalans.De hormonale disbalans ontstaat op twee verschillende manieren, een direct en een indirect mechanisme.
- Bij het indirecte mechanisme dat leidt tot hormonale disbalans worden extra hormonen gemaakt in het kader van een ontsteking. Door de druk die ontstaat in het overvulde vetweefsel (denk aan de harde manenkam) sterft het vetweefsel af. Hierdoor ontstaat een (steriele) ontsteking en waarbij hormonen worden geproduceerd die I.R versterken en de kwaliteit van de bloedvaten in het hele lichaam verminderen.
- Bij het directe mechanisme dat leidt tot hormonale disbalans moeten we het vetweefsel zien als natuurlijke producent van een groot scala aan hormonen. Bij dieren met veel vetweefsel worden relatief grotere hoeveelheden van deze hormonen geproduceerd. Over de effecten van déze hormonale disbalans is bij dieren nog niet veel bekend. Bij te dikke mensen leidt het tot bloeddrukverhoging, ontstekingen, aderverkalking en óók weer, een verminderde gevoeligheid voor insuline .
Steeds duidelijker wordt dat overmatige conditie bij paarden een heel aantal ernstige en zelfs levensbedreigende problemen kan veroorzaken maar zichzelf óók nog in stand houdt.
Hoe herken je E.M.S.?
De diagnose wordt gesteld op grond van de verschijnselen, een test op insulineresistentie en een bepaling van het triglyceridengehalte in het bloed. Het vet kan over en in het gehele lichaam verdeeld zijn maar ook heel plaatselijk opgehoopt zijn meestal in de nek- en bilregio. Om de voedingsconditie van paarden enigszins objectief te beoordelen kan je gebruik maken van een scoresysteem zoals de Body Condition Score. De Body Condition Score (BCS) is een scoresysteem dat aangeeft hoe vet of hoe mager een paard is. Tijdens het scoren beoordeel je de hoeveelheid vet in het lichaam van het dier. Je kijkt naar de vormen van het paard op de plaatsen waar vetreserves kunnen liggen. Die vind je op de Body Condition Scorekaart. Het dier krijgt op grond van de scorekaart een conditiescore met een waarde tussen -2 en +2. Het is voor een paard het meest gezond als zijn score 0 is. Dieren met een BCS van 2 zijn sterk verdacht van I.R. en hebben mogelijk zelfs E.M.S. Een paard dat jonger dan 10 jaar is, een overmatige voedingsconditie heeft en hoefbevangen is zonder duidelijke oorzaak, is sterk verdacht van E.M.S.
Behandeling I.R. en E.M.S.
Helaas bestaat er geen medicijn voor I.R. en E.M.S. Naast de behandeling van een eventuele hoefbevangenheid is het belangrijk de voeding drastisch aan te passen, het paard zo mogelijk arbeid te laten verrichten en het dier op deze manier geleidelijk af te laten vallen. Omdat deze therapie echt een lange termijnplanning is, je paard gek is op eten en het heel moeilijk is ze nog minder te geven, vergt dit van de verzorger een ijzeren discipline. Zolang het paard (nog) niet hoefbevangen is heb je de meeste kans van slagen, dus wacht niet! Het is heel zinvol om doelen vast te stellen, een goed plan te maken en de vorderingen te registreren.
I.R. en E.M.S zijn gevolgen van een disbalans tussen voeding en voederbehoefte. Als een paard eenmaal aan een van deze ziekten lijdt is het belangrijk om in samenspraak met je dierenarts een gezonde revalidatie te realiseren.